Het driehoeksgesprek

Leren op de werkplek is een centraal element binnen opleiden in de school (Timmermans, 2012). We hechten daarom veel waarde aan de werkplek als rijke leeromgeving. Uitgangspunt binnen het Opleidingsnetwerk is dat de aanstaande leraar in de praktijk aan den lijve kan ervaren wat de beroepspraktijk van een leraar basisonderwijs inhoudt. De inhoud van het leren op de leerwerkplek bepaald door:

  • de opleidingsopdrachten (basiscurriculum); 
  • de leervragen van de aanstaande leraar (persoonlijk/ maatwerk); 
  •  de specifieke schoolcontext (schoolspecifieke omgeving/ schoolontwikkeling).

De combinatie van bovenstaande aspecten vormen gezamenlijk het werkplekcurriculum. Het leren vanuit de opleidingsschool wordt op bepaalde momenten gericht ‘aangeboden’ en de aanstaande leraar participeert als lerende en handelt gericht. Bij het inrichten van het ‘werkplekcurriculum’ staan schoolopleiders, mentoren én aanstaande leraren stil bij de vraag wat en hoe ze kunnen leren op de werkplek, ze zien er een opbouw in of brengen die aan. Op de werkplek vindt allerlei beoogd en spontaan leren plaats. De effectiviteit van leren op de werkplek hangt samen met de mate waarin er bewust wordt nagedacht over de werkplek als leeromgeving (Kessels & Poell, 2011).

Werken in de driehoek (zie afbeelding) vindt altijd plaats bij werkplekleren (NVAO, 2022) en wordt gezien als ultieme kans om dit werkplekcurriculum te verdiepen en eigenaarschap bij de aanstaande leraar te vergroten. Door een driehoek te vormen van aanstaande leraar, mentor/schoolopleider en instituutsopleider kunnen leerbehoeften van de aanstaande leraar en leermogelijkheden van de school optimaal gecombineerd worden. Dit vraagt om kennis, vaardigheden en attitude van alle betrokkenen. Zij weten wat ze van elkaar kunnen verwachten en hebben helder wat hun eigen rol is en welke rol de ander vervult (Platform Samen Opleiden & Professionaliseren, 2019).

Toetsing bekwaamheden

Voor toetsing van de bekwaamheden op de werkplek (stage) wordt gebruik gemaakt van Kempelscans. In de digitale Kempelscans zijn de bekwaamheidseisen (Onderwijscoöperatie, 2017) voor aanstaande leraren, mentoren, schoolopleiders en instituutsopleiders vertaald in concreet waarneembaar gedrag, passend bij de fase van de ontwikkeling waarin de aanstaande leraar zich bevindt. Tijdens een stageperiode wordt de Kempelscan ontwikkelingsgericht (formatief) ingezet om vast te stellen waar de aanstaande leraar zich in zijn ontwikkeling bevindt en wat er nog nodig is om de leerdoelen te bereiken. Aan het eind van de stageperiode heeft de Kempelscan een beoordelende (summatieve) functie. Zowel aanstaande leraar als mentor/schoolopleider (en in de afstudeerfase een vertegenwoordiger van het management) vullen de scan in waarna de resultaten in een gesprek met de instituutsopleider worden vertaald in een beoordeling die formeel wordt vastgesteld tijdens een stagebeoordelingsvergadering op de opleiding.